Niet enkel merken kunnen een actieve rol spelen in het doorvoeren van een nieuwe standaard, ook overheidsinstanties die instaan voor aanbestedingen kunnen hun steentje bijdragen. Om die reden nodigde stad Gent verschillende instanties uit, waaronder de Vlaamse Gemeenschap en de Federale Politie, zodat ook zij inspiratie en kennis kunnen opdoen op vlak van duurzame aanbestedingen.
Bij wijze van voorbeeld zette Lissaman de aankopen van stad Parijs in de verf. Daar zetten ze zich al sinds 2008 in voor eerlijke technische werkkledij. “Een voorbeeld van echt leiderschap”, vindt Lissaman. “Bovenal omdat het echt van de stad uit kwam: Parijs wilde zijn eigen, lokale agenda nastreven. Ze hebben dat doel bereikt door hun inzet voor duurzaamheid te combineren met de noodzaak van dat moment, namelijk de uniformen in kwestie. Voor ze de offerte uitschreven, heeft de stad de markt geanalyseerd en zo kledij gevonden die niet meer kost dan nodig, maar wel de boeren in het zuiden een streepje voor geeft.”
Overheidsinstellingen die duurzame werkkledij nastreven, moeten zich per definitie ook inzetten voor de omstandigheden waarin die kledij gemaakt wordt. “Maar een rapport van een recente audit opvragen is daarvoor niet genoeg”, vindt Lissaman. Volgens haar zijn er andere vragen die je je kan stellen. “Kunnen we deze mensen echt vooruithelpen, bijvoorbeeld? Om die vraag te beantwoorden, moeten we verder kijken dan auditing (eenmalige of regelmatige controle). Een belangrijke vraag blijft waar de kledingstukken vandaan komen. Op offertes kan je dat dus als vereiste aangeven. En door meer openbare aanbestedingen uit te voeren, wordt de markt pas echt warm gemaakt voor een duurzaam alternatief”, vindt Lissaman.
Leiderschap gaat volgens Lissaman ook over de verschillende departementen van een overheidsinstelling heen. Er moet een politieke wil zijn, die de deeldepartementen overstijgt, een gezamenlijk project die alle diensten als basis nemen voor hun beslissingen. Duurzaam aankopen moet zo een evidentie worden. “We zien het vaak gebeuren, dat er gevochten wordt tussen de departementen. De argumenten van duurzaamheidsbeambten moeten andere departementen overtuigen. De vraag is, hoe kijk je verder dan het ‘gezeur’ van die ene ambtenaar?”, vraagt Lissaman zich af. Het probleem ligt volgens haar bij het feit dat dergelijke aanbestedingen vaak op operationeel niveau doorgevoerd worden – en op dat niveau worden geen strategische kwesties opgelost. Aankopers voor een specifiek departement hebben de gewoonte om rechtstreeks in dialoog te gaan met de markt. Sociale criteria hebben daar weinig in de pap te brokken, omdat de markt daar schijnbaar nog niet klaar voor is. Aankopers moeten jongleren met alle vereisten waaraan hun aankoop moet voldoen, technisch en juridisch, en hebben dikwijls niet de tijd of motivatie om echt te gaan graven in het aanbod. “Het is veel makkelijker om een afnemer (een bedrijf) te zijn dan een aanbesteder”, vindt ook Lissaman. Het gebrek aan opleiding voor aanbesteders is hierin ook een probleem. “Het leven is over het algemeen niet makkelijk als aanbestedings-ambtenaar. Maar ik ben er zeker van dat Belgische uniformen van fairtradekatoen zullen gemaakt zijn tegen het einde van dit decennium”, besluit zij.
Volgens Lissaman is het tot slot nuttig om, als je enkel kleine aanbestedingen doet, deze gezamenlijk te doen. “’Joint procurement’, heet dat. Het helpt om samen te werken. Om die reden zijn platforms zoals deze zo belangrijk”, vindt zij. Wouter Boesman van Stad Gent gelooft meer in gezamenlijke criteria. “Wij zijn eerder geïnteresseerd in hoever we kunnen gaan met gedeelde criteria en gezamenlijke structuren. Ons uiteindelijke doel blijft om meer en makkelijker toegang te krijgen tot faire producten. De komende vier maanden staat in dat teken. Nadien kunnen we onze kennis met heel Europa delen”, besluit Boesman.